Nog meer deportaties, 1917-1918

Soltau : foto's en identiteitsbewijzen van krijgsgevangene Pieter Godfried Bruelemans

Op 20 januari 1917 werd ik opgeroepen om naar het Zuidstation te komen, waar ik op de trein naar Soltau (quarantainekamp) werd gezet om daar op 22 januari aan te komen. Omdat ik weigerde een verbintenis te ondertekenen, werd ik overgebracht naar het grote kamp, barak 56B, met het nummer 15524.

— Jean DD.

ZWARE ARBEID. Jean DD. is 30 als hij op 22 februari 1917 naar Metz (Pommeringen-Werningen) wordt gestuurd en gedwongen wordt om putten te graven, die vol beton gegoten worden en dienen om er zwaar artilleriegeschut in te bevestigen. Dit werk is zo zwaar dat hij na drie dagen instort en na een medisch onderzoek invalide wordt verklaard. Hij wordt teruggestuurd naar Soltau, waar de diagnose wordt bevestigd, en in april 1917 mag hij naar Brussel terugkeren. Na een herstelperiode van vele maanden hervat hij zijn werk bij de Voedselhulp.

 

 

 

 

 

GEDEPORTEERD EN WERKLOOS. Guillaume V., Brussels werkman van 39 en vader van een tienerjongen, wordt als werkloze naar Duitsland gedeporteerd. Hij verblijft eerst een tijdje in een kamp dat als “rangeerstation” dienst doet en maar is voorzien voor korte verblijven, net lang genoeg om de gedeporteerden naargelang van hun vaardigheden te verdelen. Guillaume V. verblijft twee maanden lang in Klein Wittenberg zonder ook maar enige bezigheid en wordt dan voor zes maanden tewerkgesteld in Takhoven lez Deuben.

 In Duitsland sliep ik vlak naast hem. Jules M. at niet, hij ging in een hoek zitten en weende. Hij vermagerde zienderogen; ‘s nachts hoorde ik hem jammeren; het brood verdroeg hij niet; hij at maar een tiende van wat hij kreeg (...). Elke dag ging hij op consultatie, waar hij aspirine kreeg tegen de pijn ...

 

 

EEN STRENGE WINTER ... EN MAAR ZO WEINIG OM JE ERTEGEN TE WAPENEN. Jules M., afkomstig van Tongeren, is 27 als hij samen met zijn jeugdvrienden enkele maanden wordt gedeporteerd naar de kampen van Münster en Belles, in Duitsland.

In november 1914 heerst een bittere koude en de sneeuw bedekt het land in dikke lagen. Jules M. en zijn maten verblijven in een stal met een vervallen dak, dat regen en koude doorlaat. Ze hebben alleen zomerkleding en lopen dus het gevaar dood te vriezen. Dat overkomt trouwens een van hun lotgenoten. De gedeporteerden hebben alleen elkaars lichaamswarmte om het hoofd te bieden aan de koude, en ze delen slaapzakken en dekens.

 

 

ONMENSELIJKE DETENTIEOMSTANDIGHEDEN. Als Etienne E., een loodgieter van 20, zich in februari 1917 bij de Duitsers moet melden, wordt hij als werkloze gearresteerd. Nog diezelfde dag wordt hij overgebracht naar het Duitse kamp Altengrabau. Aangezien hij weigert te werken, wordt hij mishandeld en krijgt hij nauwelijks te eten.

Na twee maanden moet hij tien dagen lang dwangarbeid verrichten in Leuna, waar de winterse kou en het gebrek aan voedsel vele slachtoffers eisen. Een van zijn taken is het wegvoeren van de stoffelijke overschotten van zijn landgenoten. Als hij weer in Altengrabau is, krijgt hij maar een half rantsoen eten en wordt hij opgesloten in een barakkenkamp omringd met prikkeldraad.

 

Hoewel hij maar zeer licht gekleed is, moet hij hele dagen lang buiten blijven in de sneeuw en vier dagen lang krijgt hij geen eten; verschillende van zijn lotgenoten vallen uitgeput door de koude en de ontberingen neer.

 

 

 

 

 

Andere verhalen