Een moeizame wederopbouw
ONZE MANNEN JULES EN PETRUS ZIJN VERMIST. In augustus 1915 woont Augusta D., huisvrouw van 19, in Sint-Joost-ten-Node. Ze is getrouwd met Jules B., die in de buurt van Antwerpen door de Duitsers wegens landloperij wordt gearresteerd en naar de gevangenis van Merksplas wordt gestuurd. Niet lang na Merksplas krijgt Augusta te horen dat Jules is overleden en dat ze een vergoeding zal krijgen, in de vorm van een jaarlijkse rente van 16 mark.
Omdat ze geen enkel bewijs heeft van de dood van haar man, onderneemt ze vanaf 1919 heel wat stappen in de hoop hem terug te vinden. Haar zoektocht eindigt jammer genoeg met een mislukking en haar man kan nooit dood worden verklaard. Daardoor kan ze niet hertrouwen en ook geen aanspraak maken op een weduwepensioen. Ze blijft alleen achter met haar pasgeboren dochtertje en leeft in grote armoede.
In mei 1918 verdwijnt Petrus zonder enig spoor na te laten. Zijn echtgenote Pauline P., naaister in Sleidinge, weet dat de Duitse geheime politie hem op verdenking van spionage gearresteerd heeft en dat hij in de gevangenis van Zelzate zit. Na acht dagen keert hij naar huis terug, maar verdwijnt dan opnieuw. Pauline hoort nooit nog iets van hem ...
De Jacquets waren genoodzaakt om hun dochter Sidonie en haar man André in huis te nemen om bij hen te kunnen zijn, want zij hadden geen huisvesting meer. De overige twee dochters zijn getrouwd en hebben kinderen; het enige inkomen is dat van hun man en ze kunnen hun oude ouders dus niet te hulp komen.
NAMEN, 1918. DE OUDEREN WORDEN WEER KOSTWINNER. Meneer en mevrouw Jacquet uit Namen zijn beide 65 op het einde van de oorlog en zijn ontredderd door hun uitzichtloze situatie: hun zoon was bijna een jaar lang naar Kassel gedeporteerd en is niet langer in staat om hun nog de enige familiehulp te bieden waarop ze konden rekenen. Hij is volledig invalide en heeft heel veel zorg nodig, zowel wat voedsel als medische zorg betreft. Een jaar na zijn terugkeer bezwijkt hij aan de Spaanse griep.
VAN ROESELARE NAAR FRANKRIJK, 1914-1915. Kruidenier Henri D. en zijn vrouw Marie hebben negen kinderen, geboren tussen 1906 en 1915. In oktober 1914 beslissen ze om Roeselare te verlaten en naar Bergues in het Franse Noorden te vluchten. De vader wordt er schoenmaker en ze kunnen met z’n allen terecht in een klein huisje. Op 10 mei 1915 ontploft een obus in de buurt van de kerk waar Henri net naar buiten komt. Hij overlijdt ter plekke. Marie en haar gezin zoeken ten slotte hun toevlucht bij een klompenmaker in Saint-Germain-les-Belles Marie, in het departement Haute-Vienne.
Haar gezin wordt echter door ziekte getroffen: Marie, die dan 37 is, sterft op 10 juni 1918 aan tuberculose, in het ziekenhuis van Limoges, waardoor haar kinderen wees worden in een vreemd land. De jongste twee kinderen ondergaan hetzelfde lot en sterven respectievelijk in december 1918 en in januari 1919. De overige zeven kinderen worden aan een voogd, een familielid, toevertrouwd.
De voogdij over de kinderen is een bijzonder zware verantwoordelijkheid, want het gezin heeft niet bijzonder veel middelen. De voogd aanvaardt dankbaar dat de opvoeding van een van de kinderen wordt toevertrouwd aan een Frans priester, die aanbiedt om de jongen tot priester op te leiden.
Een doodse stilte heerst over de uitgestrekte vlakte waar 62 dorpen en 3 steden die ooit welvarend en rijk waren, slapen. (…) Dit is een nooit eerder geziene ramp. (…) Overal liggen onontplofte obussen verspreid (...) 300.000 inwoners van dit land hebben geen thuis of middelen meer. Vervloekte oorlog !
GEZIN UITGEDUND IN LANGEMARK, 1914. Théophile D. is bakker en handelaar en vader van acht kinderen. Op 20 oktober 1914 wordt hij door de Duitsers in Langemark neergeschoten als hij bij de Sint-Julianuskerk een graf aan het graven is voor een Frans soldaat. Hij overlijdt zes weken later.
Daarmee komt er echter nog geen einde aan het onheil van de weduwe van Théophile, Félicie, want ook haar oudste vier zonen sterven. Joseph is 16 als hij in december 1914 overlijdt aan een ziekte in het ziekenhuis van Poperinge. Gaston is 23 als hij in juni 1915 sneuvelt aan het front. Julien komt op 16-jarige leeftijd om tijdens een bombardement in Amiens, in oktober 1916. Jérôme is 24 en als dwangarbeider aan de slag in Rijsel; hij sterft in oktober 1918 ten gevolge van de mishandelingen die hij daar heeft ondergaan.
Als de wapens worden neergelegd, is Félicie vijftig en heeft ze alleen nog haar dochters Emilia en Martha en haar zonen Daniel (12) en Léon (15).
Jouw Familie.
Zijn er slachtoffers in je familie of dorp waar je meer van wil weten ?