TERUGKEER VAN DE OVERLEVENDEN.
Arthur D. keert op 7 juni 1917 terug uit Duitsland. Hij is compleet uitgehongerd, kampt met een hardnekkige maag-darmontsteking en door een acute conjunctivitis kan hij niet meer goed zien. Acht maanden lang kan hij niet werken.
Louis C. heeft zweren op zijn benen, een gevolg van ernstige kloven die zijn ontstaan omdat hij in hartje winter buiten moest werken.
De hand van Victor B. raakte verpletterd tussen twee steenblokken, in het kamp van Mulsheim (Westfalen). Tweeëneenhalve maand lang wordt hij in de kliniek van het kamp verzorgd, maar daarna kan hij alleen nog licht werk verrichten. Naar de porfiergroeven, waar hij toch vele jaren lang heeft gewerkt, keert hij niet meer terug.
Joséphine H. getuigt hoe haar man uit Duitsland terugkeert, maar zijn geestestoestand is zeer problematisch. De bewakers hebben hem herhaaldelijk duchtig afgeranseld en geschopt en hem met de kolf van hun geweer op zijn hoofd geslagen – de littekens zijn nog te zien in zijn gezicht. Hij heeft last van ondraaglijke hoofdpijn. Zijn verstand wordt erdoor aangetast en hij komt uiteindelijk terecht in het krankzinnigengesticht van Doornik. Hij sterft er op 30 juni 1922.