Veel gewonde en zieke burgers
AFGEROST. Jules S. is 16 als hij bij de Belgische spoorwegen aan de slag kan als arbeider. Hij woont in Deftinge, een deelgemeente van Lierde, en trouwt met Maria. In 1915 wordt hij gedeporteerd voor dwangarbeid, samen met zijn kameraden Jozef D., Raymond H., Cyriel en August D. Hij wordt naar het werkkamp van Brie (Metz) gestuurd, maar keert naar huis terug, zwakzinnig, met een bronchitis en hartproblemen.
In het kamp van Brie wordt Jules herhaaldelijk genadeloos geslagen, op zijn armen en heupen, maar ook op zijn nek. Hij wordt in een Duits militair ziekenhuis geopereerd. In 1919 is hij aan de beterhand en hij gaat weer aan het werk bij de spoorwegen. In 1925 duiken echter de eerste zenuwsymptomen op: zijn handen trillen, hij heeft moeite met stappen en hij heeft spraakstoornissen. In 1929 is hij volledig verlamd van de lenden af en kan hij niet meer lopen. De diagnose is hard: multiple sclerose.
BLIJVEND GEHANDICAPT. Vanaf dan heeft Jules thuis voortdurend de hulp van anderen nodig. De rente die hij krijgt, wordt fors verhoogd en hij heeft recht op een bijzondere schadevergoeding. Hij sterft in 1932, op 36-jarige leeftijd.
LIJDEN ZONDER MEDELIJDEN. Victor C. werkt in verschillende fabrieken in de buurt van Brussel. Hij is gehuwd met Françoise V. Op het einde van de zomer van 1917, als hij 35 is, besluit hij om de Nederlandse grens over te steken en zich naar het front te begeven, maar in de buurt van Hoogstraten wordt hij gearresteerd. Hij wordt weer naar Brussel gebracht en gevangengezet in de Kommandatur, waar hij wordt veroordeeld tot deportatie in Belgisch Luxemburg, in het kamp van Straimont, vlak bij Florenville. Ongeveer zes maanden lang deelt hij er de dagelijkse sleur van 50 medegedeporteerden. Ze leven in barakken van houten planken en hebben in de winter van 1917-1918 zwaar te lijden onder de koude. Als voedsel krijgen ze bieten en koolrapen.
Zijn lotgenoten getuigen na de oorlog van zijn lijdensweg, ze vertellen onder meer hoe ze Victor zienderogen achteruit zien gaan, onder andere door de helse pijn aan zijn linkerbeen. Zijn dijbeen is gebroken en beetje bij beetje verspreidt de artritis zich over heel zijn lichaam. De Duitse arts ontslaat hem herhaaldelijk van zijn taken. In april 1918 wordt hij naar huis teruggestuurd, met een been dat 4 cm korter is, wat betekent dat hij niet meer in de fabriek kan werken. Hij wordt dan chauffeur-koerier.
DE GEVANGENIS ALS CREPEERHOK. Louis-François V. woont in Schaarbeek en hij is verzekeringsinspecteur. Op 13 november 1917 wordt hij gearresteerd. In maart 1918 wordt hij door de Krijgsraad van Brussel veroordeeld tot 11 jaar dwangarbeid wegens spionage voor de Geallieerden. Maandenlang wordt hij vastgehouden in de gevangenis van Sint-Gillis, in afwachting van zijn vonnis; later wordt hij overgebracht naar de gevangenis van Vilvoorde, waar hij bij de Wapenstilstand wordt vrijgelaten. Als hij 47 is, is zijn gezondheidstoestand rampzalig en hij moet zes maanden lang overvoed worden.
Depressie van het centrale zenuwstelsel, slapeloosheid, geheugenverlies, forse vermindering van de spierkracht en vermoeidheid bij zelfs de kleinste inspanning. Spijsverteringsstoornissen met trage spijsvertering en maagpijnen. Forse vermindering van de werkcapaciteit. {In 1921} is hij nog steeds niet volledig opnieuw arbeidsgeschikt en de zieke zal voor de rest van zijn bestaan, zijn leven in gevangenschap blijven voelen.
GERED IN ZWITSERLAND. Alfred D., Brusselaar van 19, wordt in 1915 gedeporteerd naar het Duitse kamp van Sennelager wegens een poging om zich bij het Belgische leger te voegen. Al heel snel gaat zijn gezondheid erop achteruit.
In oktober 1916 wordt hij op de lijst gezet van het konvooi dat hem naar Zwitserland zal brengen, samen met andere ernstig zieke gevangenen. Hij moet nog een jaar wachten eer hij mag vertrekken. Ondertussen is de tuberculose al ver gevorderd.
Jouw Familie.
Zijn er slachtoffers in je familie of dorp waar je meer van wil weten ?